woensdag 24 december 2014

Rhizophora mangle – Rode Mangrove

Rhizophora mangle – Rode Mangrove

De mangrovebossen zijn vooral bekend om hun biodiversiteit en de bescherming van de kust. De Mangrove behoort tot de Rhizophoraceae (Mangrovefamilie) die ongeveer zestien geslachten kent met honderdtachtig soorten inclusief de hybriden. In Gambia heb ik twee geslachten gezien uit deze familie, namelijk de Rode Mangrove (Rhizophora mangle) en de Witte Mangrove (Laguncularia racemosa).
De eerste, Rhizophora mangle is denk ik wel één van de bekendste en ik zal deze soort bescheiden uitlichten.
Van het geslacht Rhizophora bestaan zo’n zes soorten en een aantal hybriden.
Als eerste de geslachtsnaam, Rhizophora betekent letterlijk wortel dragend en relateert aan zijn wortels die de plant als het ware dragen. Zijn soortnaam heeft eveneens met zijn wortels te maken, boom met steltwortels. Andere namen voor dit soort zijn Tongo en Oesterboom, oesters en kleine schelpdieren vestigen zich veel op de wortels van de plant.

De Rhizophora mangle kan twaalf meter hoog worden en groeit in brak water langs de tropische kusten. Tussen zijn wortels ligt veel organisch materiaal, zeer voedselrijk , een soort humusrijke modder die de plant zelf creëert door zijn eigen bladresten. Ook zorgt dit dat andere planten geen kans krijgen om hier te groeien, omdat de modder veel zwavel bevat en weinig zuurstof. Zijn steltwortels zorgen voor steun en voldoende zuurstof. Zijn bast bevat veel lenticellen die zorgen voor de zuurstofopname en andere gas uitwisselingen. De wortels en/ of stammen zijn grijs van kleur, de jongere delen zijn iets roder van kleur. De rode kleur is een looizuur, genaamd tannine, die in bepaalde landen gebruikt wordt als verfstof. Tevens is de plant in staat om overtollig zout uit zijn cellen te pompen. Hij zorgt ervoor dat het zoutgehalte in zijn cellen gelijk is met het brakke water. De dikke waslaag van het blad zorgt ervoor dat hij niet teveel aan water verdampt en het in zijn cellen houdt, op deze manier kan hij het teveel aan zout verdrijven.
Zijn blad heeft een rode gloed, is ellipsvormig, leerachtig en tegenoverstaand.
De bloemetjes staan in de bladoksels en hebben een gele/ lichtroze kleur. Ze zijn hermafrodiet/ tweeslachtig, meestal worden ze bestoven door de wind. Er vormt zich een vrij grote vrucht die kiemt aan de moederplant. Uit de vrucht komt een lange wortel die naar de bodem groeit en zo weer een nieuwe plant vormt.
Soms valt de vrucht en spietst zich met zijn korte wortel in de bodem. Wanneer dit niet gebeurt, drijft de vrucht naar een plek waar hij zich kan settelen, de vrucht kan soms wel een jaar rond drijven. Niet alleen zorgt de Rhizophora mangle voor een divers ecosysteem voor diersoorten, zijn hout wordt door de mens erg veel gebruikt. Door zijn dichte celstructuur leent het hout zich uitstekend voor brandhout en kool en wordt veel gebruikt als bouwmateriaal.

woensdag 17 december 2014

Magnolia grandiflora – Grootbloemige Beverboom

Magnolia grandiflora – Grootbloemige Beverboom

Laats kreeg ik een plantenvraag, die ging over de Magnolia grandiflora. Het blad doet een beetje denken aan een ficus. Het grappige is dat ik deze boom een week later zag in een gigantisch tuincentrum en hem natuurlijk niet kon laten staan.
De Magnolia is vernoemd naar een leraar/ directeur van de botanische tuin in Montpellier. Deze tuin heb ik twee jaar geleden bezocht en is zeer de moeite waard om eens te bezoeken. Zijn soortnaam betekent met grote bloemen.
De Nederlandse naam Beverboom heeft hij gekregen, omdat de beschermbladeren van de bloemknoppen lijken op de staart van een bever. De Magnolia behoort tot de Magnoliaceae of Tulpenboomfamilie. Van het geslacht Magnolia bestaan zo’n driehonderd soorten. De Magnolia grandiflora komt oorspronkelijk uit Centraal Amerika en er bestaan meer dan vijftig cultivars van dit soort.

Het is een blad houdende boom met een zuilvormige groei. Hij wordt gemiddeld vijfentwintig meter hoog, maar er bestaan exemplaren van bijna achtendertig meter hoog. Zijn blad is lancetvormig, vijftien centimeter lang, glanzend groen aan de bovenzijde en licht behaard aan de onderzijde. Het blad bevat een dikke waslaag en is leerachtig, sommige cultivars hebben een rode gloed over zich heen.
Zijn soortnaam grandiflora zegt al genoeg, de bloemen kunnen wel vijfentwintig centimeter in doorsnede zijn. De bloem bestaat uit zes tot twaalf bloemblaadjes met in het midden een lang vruchtbeginsel met daarom heen zijn meeldraden.
De vrucht die ontstaat vind ik al een sierwaarde op zich. In het begin is dit een vlezige roze kegelvormige vrucht die later naar donker verkleurd. Uit deze vrucht steken de niervormige rode zaden die gegeten worden door eekhoorns en vogels. Zijn schors wordt veel gebruikt tegen reuma en malaria. Indianen geloofden erin dat als men onder deze boom in slaap viel, men nooit meer wakker werd. De Magnolia is zeer winterhard en heeft het hele jaar door zijn sierwaarde.

woensdag 10 december 2014

Dichorisandra thyrsiflora – Blauwe Gember

Dichorisandra thyrsiflora – Blauwe Gember

De Dichorisandra thyrsiflora heb ik veel gezien in vlindertuinen en in de tropische kassen van botanische tuinen. Hoewel deze plant erg op een Gember soort lijkt, behoort hij niet tot deze familie. Hij behoort tot de Commelinaceae (Commelinafamilie), bekende soorten uit deze familie zijn de Tradescantia en de Commelina, die ik eerder in een blog beschreven heb. De naam Dichorisandra heeft een leuke betekenis, letterlijk twee delen man. Deze geslachtsnaam heeft hij gekregen, omdat hij zes meeldraden heeft, waarbij er twee groter zijn dan de andere vier. Zijn soortnaam betekent letterlijk pluimbloem.
De Dichorisandra komt oorspronkelijk uit Zuid-/ Midden-Amerika en wordt veel geteeld voor bloemstukken. Hij kan drie meter hoog worden en heeft lange wortelstokken. Zijn glanzende lancetvormige blad staat spiraalsgewijs om de stengel heen. Aan het einde van de stengel staat de bloemknop. Als de bloemknop nog jong is steken er lange spitse bladeren uit om zijn knoppen te beschermen.
De bloem bestaat uit drie kelkbladeren, drie bloemblaadjes, waarvan de onderste wit is, zes gele meeldraden en een stamper. Niet alle bloemetjes bevatten een stamper, dit heet met een mooi woord andromonoecious. Deze bloeiwijze kende ik zelf ook niet, maar het betekent dat de bloempluim uit mannelijke en biseksuele bloemetjes bestaat. Na de bevruchting krijgt hij oranje bessen. Deze tropische plant met zijn diepblauwe bloeiwijze kan als kamerplant gehouden worden.

woensdag 3 december 2014

Ficus sycomorus – Egyptische Vijg

Ficus sycomorus – Egyptische Vijg

Wij kennen allemaal de Ficus als kamerplant, of van zijn bekende vrucht. Van het geslacht Ficus bestaan meer dan achthonderd soorten. Een Vijg die veel voorkomt in de Bijbelse verhalen is de Ficus sycomorus, men denkt zelfs dat hij de appelboom is uit het verhaal van Adam en Eva. De naam Ficus betekent letterlijk vijg of gezwel, de soortnaam kan meerdere betekenissen hebben. Sycomorus betekent letterlijk in het Grieks Esdoorn en men komt deze naam dan ook veel tegen in de familie van de Plataan en de Esdoorn. Als ik zelf de naam vertaal kom ik uit op de naam vijgenmoerbei, zijn blad lijkt erg op die van de Moerbei (Morus). De Ficus sycomorus behoort dan ook tot de Moerbeienfamilie (Moraceae).

De boom is oorspronkelijk afkomstig uit het oosten van Afrika, maar hij is nu in vele andere landen geïmporteerd. Eeuwenlang wordt hij geteeld in Egypte, archeologen komen delen van de plant en afbeeldingen tegen bij opgravingen. De oude Egyptenaren teelden deze boom om zijn vruchten, hout voor snijwerken en werd aangeplant om schaduwrijke plekken te creëren. Zijn hout is erg zacht, maar kan eeuwenlang meegaan. Ook als geneesmiddel wordt hij veel gebruikt, zijn bast en het latex sap tegen problemen met de luchtwegen, zijn blad tegen geelzucht en slangenbeten en zijn wortels hebben een laxerende werking. Daarentegen wordt hij veel geteeld om zijn vrucht die niet zo lekker is als van de Ficus carica, maar wel veel vers, gedroogd of gekookt gegeten wordt.

De Ficus sycomorus kan ontzettend oud worden. Het is een breed vertakte boom en kan zo’n twintig meter hoog worden. Hij heeft rond hartvormig blad, ongeveer vijftien centimeter lang. De onderzijde van het blad laat zijn duidelijke nervenstructuur zien, de bovenzijde is glad en glanzend. Het hele jaar geeft hij vruchten, in juli/ augustus de meeste. De bloeiwijze van de Vijg is erg apart, de “bloemknop” is een holle vlezige ruimte vol met zoetstof met aan de randen eenslachtige bloemetjes. De mannelijke bloemen bevinden zich bij de nauwe ingang van de knop, de vrouwelijke aan de overige randen en aan de achterzijde.
Wanneer de (meestal) wesp naar binnendringt, raakt hij de helmknop en bevrucht op zijn weg naar boven de vrouwelijke bloemen, tijdens het nuttigen van de nectar. Deze “bloemknop” heet met een mooi woord syconium.

Na de bevruchting verkleuren de vijgen van groen naar geel en later naar rood/ bruin. De vijgen groeien aan de bast en zelfs op de onderkant van de stam.
Ook groeien ze in de bladoksels van de twijg. De verspreiding van de zaden vindt plaats door vee, maar ook door vleermuizen die gek zijn op deze vrucht.
Een kenmerk van het Ficus geslacht is zijn melkachtig sap dat er uit loopt bij een wond, maar zijn bestuiving is daarintegen een eigenaardig kenmerk. Alle Ficus soorten leven in symbiose met één bepaald soort wesp die hem bestuift, elke Ficus heeft dus zijn eigen wespensoort. Tijdens het maken van de foto’s in Center Parcs, vond ik het al vreemd dat deze Ficus vruchten droeg. Nu blijkt dat de specifieke wespensoort voor de Ficus sycomorus is uitgestorven. Waarschijnlijk door één of andere mutatie door de eeuwen heen, heeft hij een manier gevonden om de bevruchting tot stand te laten komen en zijn voortplanting in veiligheid te stellen.

woensdag 19 november 2014

Phylliopsis hillieri – Suikerpluimpje

Phylliopsis hillieri – Suikerpluimpje

Een klein apart struikje die mij gelijk opviel in een tuincentrum is de Phylliopsis hillieri. Ik had dit plantje zelf nog nooit gezien, dus gelijk gekocht natuurlijk. Het enige wat ik kan zien is uit welke familie hij komt, de Ericaceae, of Heidefamilie.
Na enig onderzoek kan ik nu zijn naam verklaren. De Phylliopsis is een kruising uit negentienzestig gemaakt door de bekende Engelse plantenkwekerij Hilliers.
Dat verklaart gelijk zijn tweede/ soort naam. De kruising is ontstaan tussen de geslachten Phyllodoce breweri (Bergheide) en de Kalmiopsis leachiana. Een vertaling die ik zou kunnen geven van Phylliopsis, is op Phyllodoce gelijkend, Kalmiopsis heeft zo’n zelfde vertaling, op Kalmia gelijkend. De Phyllodoce lijkt sterk op de Phylliopsis, alléén heeft hij kleine naaldjes net als de normale Heide die wij kennen.
De Kalmiopsis heeft dezelfde bladvorm en bloemgrootte in vergelijking tot de Phylliopsis. Een heel verhaal over de benaming van dit geslacht en naar mijn mening een hele vreemde, omdat de naam Kalmiopsis hier totaal niet in voor komt. Echter blijft de Phylliopsis dan ook een ongewone kruising.
Van het geslacht Phylliopsis bestaat maar één soort en een paar cultivars.
De cultivars zijn ontstaan door zaailingen met een net iets andere (DNA) eigenschap. Overigens is er meer gekruist tussen andere soorten van de Phyllodoce en de Kalmiopsis. De Phylliopsis hillieri is een groenblijvend struikje en is erg winterhard. Hij groeit langzaam en wordt ongeveer veertig centimeter hoog, hier kunnen heel wat jaren overheen gaan. Zijn blad is glanzend en lancetvormig.
Bloeien doet hij van mei tot juli, de bestuiving vindt plaats door bijen en vlinders.
Net als alle geslachten uit de Ericaceae houdt hij van zure grond. Hij kan uitstekend geplant worden op een zonnige standplaats, hoe ouder hij wordt, hoe rijker hij gaat bloeien. De naam Suikerpluimpje heb ik zelf aan gegeven, omdat ik de naam Suikerpluim veel tegen kwam als cultivarnaam in het Engels.

woensdag 12 november 2014

Fatsia japonica – Vingerplant

Fatsia japonica – Vingerplant

Een bekende kamerplant die wij tegenwoordig ook veel planten in de tuin, is de Fatsia japonica. Deze struik is afkomstig uit Japan en behoort tot de Araliaceae (Klimopfamilie). Zijn geslachtsnaam is een latinisering van een Japanse volksnaam, namelijk acht vingers. Soms wordt hij ook wel Fatshedera genoemd, maar dit is echter een heel ander geslacht. Het is een kruising tussen de Fatsia japonica en de Hedera helix, deze plant heeft vijf lobben/ vingers. Het geslacht Fatsia kent drie soorten, soms komt men ook andere geslachtsnamen tegen dan Fatsia, namelijk Tetrapanax en Aralia.
De Fatsia japonica is groenblijvend en kan zo’n zes meter hoog worden. Bloeien doet hij in de herfst met witte bollen. Deze worden bestoven door insecten die op de talrijke witte nectar afkomen. De bloeiwijze doet sterk denken aan die van het Hedera geslacht, beide behoren ze dan ook tot dezelfde familie. Na de bevruchting vormt hij zwarte besjes. Voor een tropisch sfeertje is deze plant ideaal. Hij is goed winterhard, maar bij strenge vorst kan er schade optreden. Een ander voordeel van deze plant is dat hij prima in de schaduw kan groeien. Een nadeel is dat hij erg giftig is, net als de meeste geslachten uit de Klimopfamilie. De Fatsia japonica is erg populair geworden als tuinplant, maar ook weer als kamerplant. Er zijn nu ook bonte varianten verkrijgbaar. Bij mij in de tuin staat hij nu prachtig te bloeien, boven zijn groene glanzende blad.

woensdag 5 november 2014

Zingiber spectabile – Bijenkorf Gember

Zingiber spectabile – Bijenkorf Gember

De knol van de Gember kennen wij allemaal wel van het gebruik in de keuken.
Deze knol is afkomstig van de Zingiber officinale. De Gember die ik hier ga beschrijven is meer een sierplant, genaamd Zingiber spectabile. Zijn soortnaam geeft zijn sierwaarde al weer en betekent dan ook fraai/ mooi. De naam Zingiber heeft meerdere betekenissen, in het Indisch refereert het aan de wortels en betekent gewei, in het Tamil betekent het Gember, in het Oud-Indisch betekent het vorm van een stierenhoorn en refereert aan het blad. Er bestaan meer dan honderd soorten van de Zingiber en zij behoren tot de Zingiberaceae (Gemberfamilie).
De Zingiber spectabile komt voor in Zuidoost-Azië waar hij groeit in de tropische bossen. Van deze soort zijn al vele cultivars op de markt.
Net als alle Gembers bestaat hij uit een wortelstok die al groter wordt en als het ware verder kruipt. Hij wordt over het algemeen zo’n drie meter hoog, maar op een ideale standplaats wordt hij met gemak vijf meter hoog. Zijn blad bestaat uit een bladschede met lange geveerde bladeren die afwisselend staan. De bloem bestaat uit een bloemsteel van vijftig tot tachtig centimeter lang met daarop samengestelde bloem lijkend op een bijenkorf. Deze bijenkorf ellipsvormige bol heeft talloze schutbladeren, waaruit de bloem verschijnt. Gedurende de bloei verkleurt de bol van geel naar oranje, andere variëteiten verkleuren naar paars of rood. Hij bloeit van onder naar boven, het bloemetje bloeit maar één dag. Dit bloemetje is ongeveer drie centimeter lang, beschermt door samengesmolten kroonblaadjes.
De bloemblaadjes zijn paars gespikkeld met daaruit een paarse stamper en meeldraden.
Wanneer deze Gember op een koudere plek staat verliest hij in de winter zijn blad. Het blad wordt in Maleisië gebruikt tegen brandwonden en ontstoken ogen.
De bloemen worden op grote schaal geteeld voor bloemstukken en de plant zelf is erg populair in de siertuin. Zijn sierwaarde is niet alleen een pracht apart, maar alle delen van de plant geven ook nog eens de bekende zoete gembergeur af.
Als kuipplant zal hij in Nederland moeilijk in bloei te krijgen zijn, vooral door de temperatuur.

woensdag 29 oktober 2014

Abelia grandiflora – Glanzende Abelia

Abelia grandiflora – Glanzende Abelia

Een rijkbloeiende struik die nu veel verkrijgbaar is in de tuincentrums, is de Abelia grandiflora. Hij is vernoemd naar Dr. Clarke Abel, een dokter en plantkundige die deze plant ontdekte tijdens zijn expeditie in China. De Abelia grandiflora is een hybride soort, een kruising van de Abelia chinensis en de Abelia uniflora. Deze soort is in Italië ontstaan, zo’n honderd jaar geleden. Zijn soortnaam betekent letterlijk grootbloemig. Hij behoort tot de Caprifoliaceae (Kamperfoeliefamilie) en kent ongeveer dertig soorten en vele cultivars. De meeste soorten komen voor in Noord-Azië en Mexico.
De Abelia grandiflora is een breed uitgroeiende groenblijvende struik. Hij kan ongeveer twee meter hoog worden. Zijn blad is ovaal, tegenover staand en glanzend. Bloeien doet hij van augustus tot november, vlinders en bijen komen op zijn zoete geur af. Hij bloeit aan het einde van de twijg in clusters. De bloem is wit/ roze, trompetvormig en is zo’n twee centimeter lang. Het is een rijkbloeiende struik die men nog maar weinig ziet in de siertuin. Plant hem op een beschutte zonnige plek, want hij is licht vorst gevoelig. Snoei hem dan ook niet aan het einde van het seizoen, anders vriest hij in.

woensdag 15 oktober 2014

Allamanda blanchetii – Paarse Allamanda

Allamanda blanchetii – Paarse Allamanda

Wanneer men deze plant in tropische gebieden ziet, doet hij denken aan de Mandevilla die hier in Nederland erg populair is als kuipplant. Echter de Mandevilla is een echte klimmer/ kruiper en de Allamanda niet echt. Wel kan hij scheuten van drie meter in één jaar maken dat doet denken aan een klimmer. Beide planten bloeien overigens zeer uitbundig. Wie de Allamanda kent, denkt bij de naam Allamanda aan de gele variant die veelal wordt aangeplant in tropische siertuinen. Er bestaan ongeveer vijftien soorten van dit geslacht. De Allamanda blanchetii komt oorspronkelijk, naar men denkt, uit Brazilië. Hij behoort tot de Apocynaceae (Maagdenpalmfamilie). Hij is vernoemd naar een Zwitserse botanicus Frederic-Louis Allamand die Carolus Linnaeus hielp bij het beschrijven van de plantensoorten.
Zijn soortnaam is tevens vernoemd naar een Zwitserse botanist, genaamd Jacques Samuel Blanchet.
 
De Allamanda blanchetii groeit op vochtige plekken, meestal langs oevers, want zoute plekken vermijdt hij liever. Het is een groenblijvende struik en een zeer snelle groeier, hij kan zo’n tien meter hoog worden. Zijn twijgen bevatten een melksap die zeer giftig is. Het blad is glanzend en staan in kransvorm om de twijg, meestal zijn dit vier bladeren. Bloeien doet hij de hele zomer. De bloemen bevatten vijf paarse bloemblaadjes en staan in een trechtervorm. Vlinders, bijen en vogels bestuiven de bloem. Na de bevruchting vormt hij een stekelige vrucht die twee tot vier zaden bevat. Het zaaien gaat vrij gemakkelijk, net als het stekken. Hij kan als kuipplant gehouden worden, maar haal hem bij een temperatuur beneden de vijftien graden al naar binnen.

woensdag 8 oktober 2014

Leucospermum cordifolium – Rood Speldenkussen

Leucospermum cordifolium – Rood Speldenkussen

Iedereen die wel eens op vakantie is geweest in Zuid-Afrika, vooral aan de kuststreek, heeft het prachtige fynbos wel eens bezocht. Vooral in de zomermaanden zijn de ‘berghellingen’ bedekt met een kleurig bloemenkleed. Jammer genoeg is hier tegenwoordig ook al sprake van klimaatverandering en men probeert met alle macht het fynbos in stand te houden. Eén van de bekendste planten die hier staan, zijn de gelachten uit de Proteafamilie (Proteaceae).
Deze familie bestaat uit zo’n tachtig geslachten en wel zeventienhonderd soorten. De geslachten uit de Proteafamilie behoren niet voor niets tot deze familie.
Proteus was een Griekse zeegod die zich kon veranderen van vorm en uiterlijk.
De meeste Proteaceae geslachten verschillen onderling van blad- en bloemvorm, tevens veranderen zij van vorm en uiterlijk gedurende de seizoenen.
Het geslacht Leucospermum kent ongeveer vijftig soorten. Het grootste kenmerk van de soorten is de bloeiwijze die op een speldenkussen lijkt. De naam Leucospermum komt uit het Grieks en betekent letterlijk wit zaad. Zijn soortnaam cordifolium betekent met hartvormige bladeren. Hij is afkomstig uit Zuid-Afrika en groeit langs de rotsachtige hellingen aan de kust, waar de Indische- en Atlantische zee het specifieke klimaat bepalen. Het is een groenblijvende struik die vijf meter hoog kan worden. Meestal groeit hij breeduit met lange twijgen, waar zich aan het uiteinde de bloem vormt. Bloeien doet hij in de zomermaanden en hij wordt door insecten en kleine honingvogels bestoven. Het begint met een compacte bloemknop die verkleurt, waarna de buitenste meeldraden/vruchtbeginsels zich uitvouwen van buiten naar binnen. De bloem bestaat uit clusters en elke cluster bestaat uit een vruchtbeginsel, korte stijl met daaruit een lange meeldraad. Hij is overigens niet zelf bestuivend. Het blad en het uiteinde van de twijg zijn licht behaard en voorzien van een waslaag die hem beschermt tegen de zoute zeewind. Het blad staat tegenover gesteld en wijst naar boven langs de twijg, het uiteinde is licht gelobd.
Een belangrijk kenmerk van de Leucospermum ten opzichte van de andere geslachten uit de Proteafamilie, is dat de bloem niet beschermt wordt door bloem- en kelkbladeren. De bloem komt men tegenwoordig veel tegen in bloemenwinkels. Hij wordt veel geteeld in Afrika, Australië en Israël als snijbloem. Bloemisten geven hem vaak de naam Nutan, maar deze naam is afkomstig van de Leucospermum nutan en heeft gele meeldraden met een oranje hartje. De Leucospermum cordifolium is hier nog niet verkrijgbaar als kuipplant, heel soms een ander Proteaceae geslacht. Het zaad is wel volop verkrijgbaar, zelf heb ik verschillende soorten mee genomen uit Zuid-Afrika, maar ik heb ze nog niet gezaaid. Wilt u ze zaaien, de zaadschil is erg hard, het zaad moet geweekt worden in water met een deel peroxide. In Zuid-Afrika kreeg ik de tip om hem op te kweken in zure grond, voorzien van een aslaag.

woensdag 1 oktober 2014

Lotus berthelotii – Canarische Rolklaver

Lotus berthelotii – Canarische Rolklaver

De Lotus die ik nu beschrijf mag men niet verwarren met de Lotusbloem, met de wetenschappelijke naam Nelumbo. De naam Lotus betekent verlangen/ zuiverheid, vandaar deze symbolische benaming voor de Lotusbloem. Berthelotii, zijn soortnaam, is een vernoeming naar een auteur die een boek schreef over de plantenwereld van de Canarische Eilanden. Waarschijnlijk vind de Lotus berthelotii hier dan ook zijn oorsprong. Hij behoort tot de Fabaceae (Vlinderbloemigen), van het geslacht Lotus bestaan enkele honderden soorten. Deze soort is erg zeldzaam geworden, men denkt dat het aantal  vogels die hem bestuiven sterk verminderd zijn. Gelukkig kunnen planten zich goed aanpassen, onlangs is er ontdekt dat insecten hem ook bestuiven, ik denk door een andere samenstelling van de nectar.

De Lotus berthelotii is een wintergroene kruiper. Zijn bladeren zijn wasachtig en zilvergrijs, ze lijken een beetje op kleine dennennaaldjes. Bloeien doet hij de hele zomer lang met papagaaienbekachtige bloemen, geel oranje gekleurd. Na de bevruchting krijgt hij ronde peulen, vandaar dan ook de naam Rolklaver. Door de vorm van de bloemen wordt hij ook wel Papagaaienbek genoemd. Als kuipplant is hij goed te houden, hoewel het overwinteren van deze plant erg moeilijk gaat. Beneden de vijf graden krijgt hij het erg moeilijk. Men zegt ook dat hij aardig wat droogte kan hebben, maar bij twee dagen droogte laat hij het echt afweten, dus goed vochtig houden. Wilt u hem houden als kuipplant, plaats hem dan in de volle zon en hij zal dan nog uitbundiger bloeien.

woensdag 24 september 2014

Helleborus orientalis – Oosters Nieskruid

Helleborus orientalis – Oosters Nieskruid

Een vaste plant die rond de herfstperiode erg populair is, is het Nieskruid, voor de meeste bekend onder de naam Kerstroos. De soort die ik hier beschrijf is de Helleborus orientalis, of Oosters Nieskruid, Lenteroos. Er bestaan drie verschillende ondersoorten van de Helleborus orientalis, een wit/ groen bloeiende, rood/ paars bloeiende en de gespikkeld/ gevlekt bloeiende. De bloeitijd varieert ook van deze drie ondersoorten, van laat in de zomer tot vroeg in het voorjaar. Hybride kruisingen komen wel vaker voor bij planten, meestal is dit tussen onderlinge soorten van een bepaald geslacht. Bij de Helleborus orientalis zijn het kruisingen van dezelfde soort, die men met een mooi woord intraspecifieke hybridisatie noemt. Daarnaast bestaan er ook nog door kwekers gekruiste soorten van deze ondersoorten, bijvoorbeeld: Helleborus orientalis subsp. guttatus ‘Phoebe’.



Van het geslacht Helleborus (Nieskruid) bestaan ongeveer twintig soorten en zij behoren tot de Ranunculaceae (Ranonkelfamilie) en komen overal ter wereld voor. De meeste soorten van het geslacht zijn giftig. De naam Helleborus stamt af uit het Grieks en kan twee betekenissen hebben, namelijk door jong hertje gegeten, of genezend. Orientalis betekent letterlijk uit het oosten. De Helleborus orientalis wordt zo’n vijftig centimeter hoog wanneer hij bloeit. In een zacht klimaat blijft deze plant wintergroen, hier in Nederland sterft hij meestal af en ziet men hem weer in het voorjaar verschijnen. Zijn blad is handvormig en staat op een dikke steel.
De bloem heeft, net als alle andere soorten, vijf bloemblaadjes met vele meeldraden. Hij staat graag op een vochtige humusrijke plek in de halfschaduw. Zaaien gaat heel gemakkelijk, maar houdt er dan wel rekening mee dat het een paar jaar kan duren voordat hij bloeit.