woensdag 31 juli 2013

Ceratostigma plumbaginoides – Loodkruid

Ceratostigma plumbaginoides – Loodkruid

Wanneer u een rijk bloeiende bodembedekker wilt hebben die laat in de zomer bloeit, is de Ceratostigma plumbaginoides een aanrader. Een andere mooie eigenschap is zijn bladverkleuring. In de herfst verkleurt het blad naar rood en met zijn diep blauwe bloeikleur geeft dit een spectaculair effect. In het Grieks betekent zijn naam letterlijk hoornnerf, zijn tweede naam op Plumbago lijkend. Ook valt hij onder de Plumbagofamilie (Plumbaginaceae) die ook wel de Strandkruidfamilie genoemd wordt. De Plumbago (Mannentrouw) is een mediterrane klimmer met op de Phlox lijkende blauwe bloemen. Hij heeft zijn naam te danken aan een uit het Latijn afkomstig woord plumbum (lood). De Ceratostigma zou een loodachtige kleur hebben, of het sap van de plant zou deze kleur hebben. Ik kan dit niet ontdekken, maar de naamgever moet toch ergens de connectie met lood gezien hebben.

De meeste soorten van het geslacht Ceratostigma zijn vaste planten. Sommige soorten willen wel eens verhouten en worden daardoor halfheesters genoemd.
Bijna alle soorten zijn bladverliezend, behalve één die wintergroen is. Zijn oorsprong is Noord-China, in Frankrijk komt de soort Ceratostigma plumbaginoides nu ook veel voor, hij is daar verwilderd. Vooral de jonge exemplaren zijn hier vorstgevoelig, na een aantal jaar redden ze het prima. Hij wordt zo’n veertig centimeter hoog en verplaatst zich door dunne wortelstokken. Net als de Lavandula kan hij goed tegen droogte en vraagt om kalkrijke doorlatende grond. Na de bevruchting krijgt hij een soort pluizenbolletje die één zaadje bevat. Houdt u van vlinders in de tuin, dan de Ceratostigma zeer geschikt, het is een goede vlinderlokker.

woensdag 24 juli 2013

Tropaeolum majus – Oostindische Kers

Tropaeolum majus – Oostindische Kers

Een dankbaar plantje dat binnen de kortste keren de hele tuin opfleurt is de Oostindische Kers. Het is een eenjarige die zichzelf gemakkelijk uitzaait of laat zaaien. Hij is inheems in Midden-en Zuid-Amerika waar hij bevrucht wordt door de Kolibrie. In het Latijn betekent zijn naam trofee die hij heeft gekregen van de plantendeskundige Linnaeus. Een Grieks gebruik was het verzamelen van wapens na een overwinning die zij zagen als een trofee. De bladeren van de Tropaeolum beelden de schilden uit en de bloemen de helmen besmeurt met bloed.
Majus betekent in het Latijn mei dat te maken heeft met de bloeitijd.

Er bestaan zo’n tachtig soorten van het geslacht Tropaeolum. De meeste soorten zijn klimmers of bodembedekkers, andere soorten zijn weer iets compacter. Tevens bestaan er verscheidene cultivars met dubbele en gevlekte bloemen.
De bloemen zijn hermafrodiet, dus bevatten zowel de mannelijke als de vrouwelijke delen van de bloem. Kenmerkend is de trechtervormige nectarbuis achter de bloem. De Tropaeolum majus kan men gemakkelijk tegen een rek laten groeien en vormt meterslange ranken. Het is een snelle groeier met een opvallend felle bloeiwijze, zo heeft u snel een fleurig hoekje waar men de hele zomer plezier van heeft. Ook is het een vrij sterke plant, wanneer een rank afbreekt blijft hij zelfs nog een tijdje doorbloeien.

Een ander kenmerk van de plant is dat hij het stofje mysorin in zich heeft. Hierdoor laten slakken het blad met rust en hebben mieren er een hekel aan. Verder ziet men hem veel op volkstuinen, hij trekt luizen, rupsen en andere schadelijke insecten aan. Zo laten ze de groente planten met rust, met het voordeel dat het er nog leuk uit ziet ook. Over groente gesproken, de bloem en het blad wordt ook wel gebruikt in salades. Het heeft een peperachtige smaak en lijkt qua smaak een beetje op de Waterkers (Rorippa) en de Tuinkers (Lepidium). Vandaar ook de naam Oostindische Kers. Bij andere soorten van de Tropaeolum worden de rijpe vruchtjes in azijn gelegd, waardoor het een soort kappertjes worden. Volksstammen in de gebieden rond Bolivia gebruiken de plant tegen infecties en bij wondgenezing. Eigenlijk is het een heel dankbaar plantje dat overal wel inzetbaar is.

maandag 15 juli 2013

Pachystachys lutea – Gele Garnaalplant

Pachystachys lutea – Gele Garnaalplant

Ik ben altijd blij als één van mijn vrienden met plantenfoto’s terugkomt van vakantie. De foto’s die ik nu gebruik in dit blog zijn afkomstig van H. Gierman tijdens zijn vakantie in Ecuador. In deze contreien zijn prachtige tropische tuinen en parken te bezichtigen. Een plant die men daar in veelvoud tegenkomt is de Pachystachys lutea. Een plant die wij kennen als kamerplant of van de tropische kassen hier in Nederland. Het is een struik die zijn oorsprong vindt in Zuid-Amerika en is inheems in Peru. Pachystachys betekent letterlijk, met dikke aarvormige bloemen. Er bestaan twaalf soorten van dit geslacht en hij behoort tot de Acanthaceae (Acanthusfamilie).

De Pachystachys is een groenblijvende vaste plant of struik en heeft bloeikleuren van geel tot rood. Hij houdt van een zure/ vochtige grond, hoe zuurder de grond des te feller is zijn bloeikleur. Meestal wordt hij een meter hoog, maar er zijn gevallen van wel zes meter hoog. In de zomermaanden komen zijn aarvormige bloemen tevoorschijn. Deze bestaan uit gele schutbladeren, waar later de langwerpige spierwitte bloemen uit komen. De bloemen lijken een beetje op een schaaldier, vandaar de naam Garnaalplant. Ook wordt hij wel Lollipopplant of Gouden Kaars genoemd. Op de foto’s zijn overigens ook de Codiaeum (Kroton) en de Hibiscus te zien. Als ik deze plant tegen kom in een tuincentrum, ga ik hem zeker eens uitproberen in de tuin. Het overhouden in de winterperiode lijkt mij vrij moeilijk, vooral omdat hij goed vochtig gehouden moet worden en het niet kouder mag zijn dan vijftien graden.

woensdag 10 juli 2013

Grewia occidentalis – Kruisbessie

Grewia occidentalis – Kruisbessie

Een struik die men veel tegen komt in de vlindertuin, is de Grewia. Vlinders vinden de bloemen zeer aantrekkelijk, hoewel de larven van een bepaalde vlinder verzot zijn op het blad. Van het geslacht Grewia bestaan ontzettend veel soorten, de Grewia occidentalis is de bekendste. Zijn naam heeft hij te danken aan een Engelse arts/ botanist, genaamd Nehemia Grew. Voorheen behoorde dit geslacht tot de Tilliaceae (Lindenfamilie), tegenwoordig behoort hij tot de Kaasjeskruidfamilie (Malvaceae), vanwege zijn gelijkenis in de bloei.
Stam Grewia occidentalis
Grewia occidentalis
De Grewia occidentalis is een struik die het bijna in elke habitat wel goed doet. Vandaar dat men hem in de zuidelijke delen van Afrika overal tegen komt, zowel in de Karoo, beboste gebieden als rotsachtige gebieden. De vruchten van deze plant zijn rijk aan vitamine C en hebben een hoog suikergehalte. Vaak worden de bessen rauw gegeten, of worden gebruikt in shakes en fruitsappen. Door het hoge suikergehalte van de vrucht, wordt er in sommige gebieden van Afrika ook wel bier van gebrouwen. De stammen worden vervaardigd als speren, wandelstokken en bogen, de bast wordt soms gebruikt als middel tegen onvruchtbaarheid.
Bloem Grewia occidentalis
Grewia occidentalis is een bladverliezende klimmende stuik die normaal gesproken zo’n drie meter hoog wordt. Er zijn struiken gesignaleerd van negen meter, maar dat is uitzonderlijk. Hij bloeit in de zomerperiode met paarse bloemblaadjes en knalgele stampers. Opvallend aan de bloemen is dat ze bijna niet verkleuren.
Na de bevruchting krijgt hij een groengrijze vrucht die later naar zwartpaars verkleurt. Het zijn steenvruchten die vierlobbig zijn, kort gezegd, een in vieren gedeelde vrucht, vandaar ook de naam Kruisbessie. De bladeren zijn langwerpig met een glanzende bovenkant, de onderzijde is licht behaard. Deze plant wordt veel aangeplant vanwege zijn sierwaarde. Ook heeft hij geen agressieve wortelgroei die hem zeer geschikt maakt als Bonsai.

maandag 1 juli 2013

Tetrapanax papyrifer – Rijstpapierplant

Tetrapanax papyrifer – Rijstpapierplant

Een exoot die vroeger in de huiskamer stond en tegenwoordig veel in de tuin staat, is Fatsia japonica, of Vingerplant. Een geslacht uit dezelfde familie is de Tetrapanax die het in ons klimaat prima doet. Hij behoort tot de Araliaceae (Klimopfamilie), waaronder ook de Hedera, Fatsia en de Aralia vallen. Een andere bekende is de Panax, Ginseng, waar de Tetrapanax zijn naam aan over heeft gehouden. Tetra betekent in het Grieks vier en Panax alles genezend. In dit geval betekent zijn naam op Panax gelijkend. Van het geslacht Tetrapanax bestaan twee soorten, de Tetrapanax papyrifer en de Tetrapanax tibetanus. Zijn oorsprong vindt hij in China, waar ze van het merg van de stengel papier maakten. Zijn soortnaam zegt het al, van het Griekse woord papuros, papier leverend.
Tetrapanax papyrifer
De Tetrapanax papyrifer kan zes meter hoog worden, hier in Nederland wordt hij meestal niet hoger dan drie meter. Zijn handvormige bladeren worden soms wel een meter in doorsnee. Het blad vormt zich aan het einde van de stengel, als een bruin viltig uitlopertje komt hij tevoorschijn. Als het blad zich heeft ontvouwd, heeft het een frisgroene bovenkant en een wit behaarde onderkant. Zo kan hij zijn enorme blad beschermen tegen verdroging. In augustus vormen zich aan het einde van de bladschede bloeistengels. Aan deze stengels zitten witte ronde bloemen aan weerskanten. Na de bevruchting door insecten vormen zich zwarte vruchten.
Het liefst staat hij in de halfschaduw en niet te veel in de wind. Hij kan zo’n vijftien tot achttien graden vorst verdragen. In de winter sterft het blad af en alleen zijn stam blijft staan. Hij vermeerdert zich door zaad en door wortelstokken.
Denk hierbij wel bij de aanplant, hij kan zomaar een meter verder met een nieuwe plant beginnen. Voeding is belangrijk voor deze plant, zelf bemest ik de hele tuin ongeveer twee keer per jaar. Zorg ervoor dat hij in de warme zomerdagen voldoende water krijgt en houdt slakken uit zijn buurt.