woensdag 23 juli 2014

Dichrostachys cinerea - Marubu Doorn

Dichrostachys cinerea - Marubu Doorn

Een struik die inheems is in Afrika is de Dichrostachys en ik heb hem gefotografeerd in Gambia. Hoewel hij inheems is in meerdere delen van Afrika, komt men hem tegenwoordig ook tegen in Azië, waar hij in de negentiende eeuw geïntroduceerd is. Wanneer men planten gaat gebruiken voor grootschalige landbouw in uitheemse gebieden loopt dit niet altijd zo goed af. Deze struik bijvoorbeeld wordt nu in Azië beschouwd als onkruid, omdat hij het daar te veel naar zijn zin heeft. Ook in Cuba wordt hij nu als bedreiging gezien van de flora en fauna en wordt daar scherp in de gaten gehouden.

De naam Dichrostachys betekent in het Grieks tweekleurige kwastachtige bloeiwijze. Zijn soortnaam komt uit het Latijn en betekent askleurig die verwijst naar zijn grillige bast. Er bestaan ongeveer twintig soorten van dit geslacht, de Dichrostachys cinerea is wel de bekendste. Over het algemeen plaatst men hem onder de familie Fabaceae, soms ook onder de familie Mimosaceae. Vooral door zijn Acacia/ Albizia soortgelijke kenmerken.

De Dichrostachys cinerea groeit tussen het struikgewas en kan enige droogte weerstaan. Ook is hij bestand tegen termieten, doordat hij bepaalde stoffen in zijn bast aanmaakt. Het blad is meervoudig geveerd, net als bijvoorbeeld de Acacia.
De bloemen bestaan eigenlijk uit twee delen, het bovenste deel is een lokkertje voor insecten en bevat geen vruchtbeginsel. Het onderste tweeslachtige deel bestaat uit meerdere stampers die elk tien meeldraden bevatten en hebben een gele kleur.
De bloemen zijn rijk aan nectar, hierdoor wordt de struik veel toegepast voor de honingproductie. Na de bevruchting ontstaan gekrulde peulen die na rijping door vee en andere zoogdieren van de grond worden gegeten. De struik is ondoordringbaar, vanwege zijn lange doornen, ook weer een Acacia eigenschap. Een andere eigenschap is dat zijn bast een pijnstillende werking heeft. Eigenlijk net als de Salix of Wilg, waar vroeger de salicine uit gehaald werd voor de bekende aspirine.

woensdag 16 juli 2014

Tuinimpressie

Tuinimpressie

Jammer genoeg heb ik deze week te weinig tijd gehad voor het schrijven van mijn blog. Wel heb ik nog even snel de tijd gehad om een paar foto's te maken van mijn achtertuin.
Phaseolus coccineus

Mangifera indica

Carica pentagona

woensdag 9 juli 2014

Cunonia capensis – Rooi Els

Cunonia capensis – Rooi Els

Over sommige planten is maar weinig te vertellen, ondanks de sierwaarde van de plant. De Cunonia is zo’n plant die toch veel in siertuinen wordt aangeplant.
Van de Cunonia bestaan ongeveer dertig soorten en hij behoort tot de Cunoniaceae. Deze kleine familie bestaat uit minder dan dertig geslachten die niet zo bekend zijn. De Cunonia capensis heeft naar mijn mening veel weg van de Prunus lusitanica, Portugese Laurierkers. Dit komt vooral door zijn aarvormige bloeiwijze en zijn glanzende blad. De geslachtsnaam heeft hij te danken aan een Duitse soldaat en groot plantliefhebber, genaamd Cuno. Hij had een prachtige tuin in Amsterdam, waar hij aparte gewassen kweekte. De meeste soorten van het geslacht Cunonia groeien in Nieuw-Caledonië, een eilandengroep gevestigd ten oosten van Australië. De enige soort van het geslacht Cunonia, Cunonia capensis, groeit in de vochtige bossen van Zuid-Afrika en Mozambique. Zijn soortnaam zegt het eigenlijk al, capensis dat van de Kaap betekent. De Zuid-Afrikaanse naam Rooi Els heeft te maken met zijn houtstructuur die erg lijkt op de Alnus, letterlijk vertaald Rode Els. Een andere naam voor dit soort is Boterlepelboom. Nieuwe bladeren die nog gevormd moeten worden zijn omsloten door ellipsvormige steunblaadjes die op een lepel lijken.
Het blad is geveerd, bestaande uit zes tegenoverstaande blaadjes met een eindblad. Wanneer het blad uitloopt is het rood van kleur. Later vormt zich dit naar ellipsvormig glanzend blad met rode bladsteeltjes. De Cunonia capensis schijnt één van de snelst groeiende bomen van Zuid-Afrika te zijn en wordt soms wel vijftien meter hoog. Rond augustus vormen zich lange witte geurende bloeiaren, waar veel vlinders en insecten op af komen. Na de bevruchting komen de bijna niet opvallende zaden tevoorschijn. Deze zijn erg kleverig en blijven aan de veren van vogels plakken die voor de verspreiding zorgen. Verder is de Cusonia capensis hier in Nederland te gebruiken als kuipplant. Zorg er dan wel voor dat hij voldoende vochtig staat, anders is het snel bekeken met deze plant. Een laatste feitje is dat hij vroeger gebruikt werd tegen nervositeit.



woensdag 2 juli 2014

Rubus odoratus – Roodbloeiende Framboos

Rubus odoratus – Roodbloeiende Framboos

Over het algemeen worden frambozenstruiken aangeplant voor zijn vruchten, deze soort heeft tevens zijn sierwaarde in grote tuinen en parken. Het geslacht Rubus is een grote familie, er bestaan wel meer dan zeshonderd soorten, al moet ik wel zeggen dat er vele kruisingen en hybride soorten van bestaan. De bekendste is natuurlijk de ‘ordinaire’ Braam, maar bijvoorbeeld de Japanse Wijnbes en de Framboos behoren ook tot dit geslacht. De naam Rubus kent meerdere betekenissen, deze naam komen wij ook veel in soortnamen tegen. Rubus betekent letterlijk rood, voor de Romeinen betekende deze naam gewoon Braam.
De soortnaam odoratus zegt het eigenlijk al, het betekent geurend, eigenlijk zou de Nederlandse naam dan Geurende Framboos moeten zijn naar mijn mening.




De Rubus odoratus behoort tot de Rosaceae, Rozenfamilie, deze familie is goed te herkennen aan de bloem die over het algemeen veel stampers bevat. Hij komt oorspronkelijk uit het noorden van Amerika, waar hij groeit in vochtige gebieden langs bosranden en oevers op een half schaduwrijke plek. Het is een snelle groeier met lange ranken en kan zo’n drie meter hoog worden. Een ander kenmerk is dat hij geen doornen bevat. D e struik breidt zich uit via ondergrondse worteluitlopers en moet in de siertuin goed in toom worden gehouden. Hij heeft groot frisgroen handvormig blad, waarvan de hoofdnerven goed te zien zijn. Bloeien doet hij vroeg in het voorjaar tot in de late herfst. In tegendeel tot andere Rubus soorten zijn de bloemen vrij groot met een diep roze kleur. Net als alle andere Rubus soorten is hij een waardplant voor vlinders, kort gezegd, een gastheer waar vlinders hun eitjes op leggen. De bloemen worden bestoven door insecten en vormen na de bevruchting oranje gekleurde framboosjes. Deze vruchtjes zijn eetbaar, maar niet echt lekker, een beetje melig. Voor de grotere siertuin is het een ideale plant, vraagt over het algemeen weinig vereisten. Liever heeft hij een vochtige leemachtige grond in de halfschaduw, maar zelf op een droge plek gedijt hij nog.